AMSTERDAM - De politie en het CKM (Centrum Kindermishandeling/mensenhandel) beginnen deze maand een proeftuin waarin wordt onderzocht hoe de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel kan worden verhoogd. Een van de mogelijkheden die wordt onderzocht is het horen van slachtoffers door een forensisch psycholoog. Door eerst met een psycholoog en daarna met een rechercheur te praten, zouden slachtoffers zich mogelijk meer op hun gemak voelen om hun verhaal te doen.
De proeftuin sluit aan bij een onderzoek van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM), dat dinsdag 12 juni is gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste minderjarige Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting geen aangifte doen omdat ze bang zijn voor de dreigementen van de mensenhandelaar en zijn netwerk. Daarnaast zien de meisjes zichzelf niet altijd als slachtoffer en vormen de zwaarte en duur van de strafrechtelijke procedure een aanzienlijke drempel om aangifte te doen.
Aangiftebereidheid
Uit cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat de grootste groep die seksueel uitgebuit wordt, Nederlandse meisjes zijn tussen de 12 en 17 jaar. Dit zijn naar schatting 1320 meisjes per jaar, gemiddeld 2 à 3 per middelbare school. Hoewel precieze cijfers ontbreken, blijkt dat de aangiftebereidheid onder deze groep laag ligt. ‘De verklaring van het slachtoffer speelt een belangrijke rol in het succesvol vervolgen van mensenhandelaren’, zegt Frank Noteboom, hoofd van CKM. ‘Dit onderzoek brengt in beeld wat nodig is om de aangiftebereidheid te verhogen zodat mensenhandelaren hun straf niet ontlopen.’
Rechercheurs zijn volgens het onderzoek bij het horen van slachtoffers gericht op het verkrijgen van een zo uitgebreid mogelijke slachtofferverklaring voor de bewijsvoering in de strafzaak. Ze stellen daarom herhaaldelijk dezelfde vragen, maar dat heeft een ongewenst effect: de jonge slachtoffers, van wie een deel verstandelijk beperkt is, beginnen te twijfelen aan hun eigen verhaal en klappen dicht. Ook de gesprekken met de rechter-commissaris en de advocaat van de verdachte worden door de slachtoffers als belastend ervaren.
Eerst gesprek met psycholoog
‘We gaan onderzoeken of het beter gaat als een psycholoog het slachtoffer door de aangifteprocedure loodst’, vertelt Monique Mos, hoofd Operatiën bij de Eenheid Den Haag en portefeuillehouder mensenhandel. ‘Die zou bijvoorbeeld de eerste gesprekken met het slachtoffer kunnen voeren waarbij later de rechercheur aanschuift. Of hij stelt zijn vragen via de psycholoog. Het is niet de bedoeling dat de psycholoog de rol van de politie overneemt. De rechercheur blijft verantwoordelijk voor de bewijsvergaring.’
Het inzetten van een psycholoog is een van de aanbevelingen uit het rapport van het CKM om de aangiftebereidheid te verbeteren. De andere aanbevelingen zijn gericht op het voor de doelgroep begrijpelijker uitleggen van wat mensenhandel is, het wegnemen van de angst bij slachtoffers, het inzetten van nieuwe middelen om het slachtoffer voor en tijdens het strafproces te beschermen en het verkorten van de duur van het strafproces.
Proef start
De politie gaat tijdens de proef aan de slag met deze aanbevelingen in samenwerking met het Openbaar Ministerie en het CKM. ‘Als slachtoffers van mensenhandel zich niet melden bij de politie, blijven mensenhandelaren op vrije voeten, met alle consequenties van dien voor de slachtoffers’, benadrukt Mos. ‘We willen de slachtoffers ook een zo goed mogelijke bescherming en begeleiding bieden. Er zijn al belangrijke stappen gezet afgelopen periode ten aanzien van de beoordeling van de behoeften van slachtoffers, maar voor deze specifieke groep slachtoffers gaan we kijken of deze manier van werken extra leed voor slachtoffers kan voorkomen. Eén keer slachtoffer zijn is al erg genoeg. Daarom starten we op basis van de bevindingen van dit rapport samen met het CKM een proeftuin om het proces van aangifte beter aan te laten sluiten bij de belevingswereld van de slachtoffers. Dat ook het OM hieraan wil meewerken, onderstreept alleen maar de urgentie van de problematiek.’